landhuis met afgeknot dak
  • af·knot·ten

afknotten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afknotten
knotte af
afgeknot
zwak -t volledig
  1. iets kleiner maken door er een scherpe kant vanaf te halen
    • Ook simpel en doeltreffend is het fonologisch verminken van bestaande woorden: lettergrepen omdraaien (zoals gebeurt in het Franse `verlan'), woorden achterstevoren uitspreken (ook populair onder kinderen), woorden afknotten (aso, demo, Limbo), de beginletter veranderen (potverdomme, snotverdomme), de klinkers veranderen (getverdemme).[2] 
    • Het onderwerp van de beelden van Josephsohn is altijd het menselijk lichaam, dat hij afknot tot hompige vormen waaruit de meeste details zijn weggebannen.[3] 
84 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Berthold van Maris 5 april 2003 Niet `geit'maar `zij die graast'
  3. NRC Lien Heyting 6 juni 2002 Afgeknotte lichamen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be