affreus
- af·freus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afschuwelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1785 [1]
- afgeleid van het Franse affreux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | affreus | affreuzer | affreust |
verbogen | affreuze | affreuzere | affreuste |
partitief | affreus | affreuzers | - |
affreus [4]
- Het woord affreus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "affreus" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "affreus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ affreus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be