Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·da·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afdaling afdalingen
verkleinwoord afdalinkje afdalinkjes

Zelfstandig naamwoord

de afdalingv

  1. het naar beneden gaan vanaf een hogere plek/hoogte
    • De afdaling is een belangrijke discipline bij skiën. 
     Maar als ik onzeker was, bijvoorbeeld tijdens onweer of bij steile afdalingen, probeerde ik anderen op te zoeken om het onheil niet alleen tegemoet te hoeven treden.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be