• IPA: /ˌaɛ̯stɪˈmaːrɛ/
  • ae·sti·ma·re
  • In de oudste geschriften was de vorm "aestumare". Het eerste deel is  aes zn  koper, brons" en het tweede deel "timare" is wellicht verwant met Oudgrieks τιμάω (timáo) "de waarde bepalen".
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
aestĭmāre aestĭmo aestĭmāvi aestĭmātum
eerste vervoeging volledig

aestĭmāre

  1. schatten, beoordelen
  2. achten, waarderen
  3. geloven, menen