aclarar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aclarar |
aclaraba |
aclarado |
volledig |
aclarar
- a·cla·rar
- onovergankelijk
- (meteorologie) opklaren (van weer)
- aanbreken (van de dag)
- ophelderen, duidelijk maken, verhelderen
- helder maken, lichter maken
- uitdunnen (van planten)
- verdunnen (van saus)
- uitspoelen, naspoelen
- [1] elucidar, explicar, aclarecer
- [3] entresacar
- [4] enjuagar