• ach·ter·zeil
enkelvoud meervoud
naamwoord achterzeil achterzeilen
verkleinwoord achterzeiltje achterzeiltjes

het achterzeilo [1]

  1. (scheepvaart) zeil van de grote mast van een zeilschip
  2. (scheepvaart) zeil van de bezaanmast
vervoeging van
achterzeilen

achterzeil

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van achterzeilen
    • ... dat ik achterzeil.