• ach·ter·zei·len

achterzeilen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achterzeilen
zeilde achter
achtergezeild
zwak -d volledig
  1. (scheepvaart) achterblijven bij het zeilen
  2. (scheepvaart) iemand aan wal laten terwijl men zelf wegzeilt
  3. (scheepvaart) iemand nazeilen iemand zeilend inhalen

de achterzeilenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord achterzeil