achterwand
  • ach·ter·wand
enkelvoud meervoud
naamwoord achterwand achterwanden
verkleinwoord achterwandje achterwandjes

de achterwandm

  1. (bouwkunde) de achterste muur van een gebouw of vertrek
     De tentoonstelling, met een toepasselijke minimalistische titel - (Dash, mocht je de behoefte hebben om het hardop te zeggen, later bekend als Four Paintings Plus Dress) nam maar een fractie van de ruimte in beslag, aan weerszijden in de hoofdzaal hing een schilderij van 120 × 120 cm en aan de achterwand hingen er twee.[2]
     Uit onderzoek van een constructeur is gebleken dat de kerktoren stabiel is. Ook de rechterzijgevel is stabiel. De achterwand en de linkerzijgevel zijn dat niet, meldt de gemeente. Om die reden blijven er hekken staan om het kerkterrein. Ook de begraafplaats valt binnen die afzetting.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Bijna alle omwonenden van verwoeste kerk Hoogmade kunnen weer naar huis” (05-11-2019), NOS