achtervang
- Geluid: achtervang (hulp, bestand)
- ach·ter·vang
- samenstelling van achter en vang zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achtervang | achtervangen |
verkleinwoord |
de achtervang m
- iets waarop men kan terugvallen als er iets mis gaat
- ▸ De instelling, die is opgericht als achtervang van corporaties, creëerde de mogelijkheid om over meerdere jaren geld te lenen zonder dat werd gekeken wat corporaties met de financiering deden.[2]
- ▸ Bovendien doen de vaste praatpalen dienst als achtervang, voor het geval het mobiele belverkeer uitvalt.[3]
- Het woord achtervang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Vestia in september al noodlijdend” (27-02-2012), NOS
- ↑ Weblink bron “Gebruik praatpalen stabiel ondanks mobiel” (11-08-2011), NOS