• ach·ter·ka·juit
enkelvoud meervoud
naamwoord achterkajuit achterkajuiten
verkleinwoord - -

de achterkajuitv / m

  1. (scheepvaart) verblijfsruimte voor opvarenden in het achterste deel vam een pleziervaartuig
     Alleen de stuurhut bevindt zich op een ander niveau dan de andere ruimten, zodat eenmaal afgedaald er zonder niveauverschillen van de voor- naar de achterkajuit kan worden gelopen.[2]
     Er is keuze uit twee verschillende versies, een met een enkele achterkajuit en een met twee symmetrische achterkajuiten.[3]
  2. (scheepvaart) verblijfsruimte voor passagiers in het achterste deel van een passagiersschip
      De bel luidde herhaalde malen en de menigte vermeerderde langs hoe meer, de voor- en achterkajuit konden de vroolijke reizigers niet bevatten en menige vroolijke gast en jeugdig paar, moest zich op het dek behelpen.[4]
  3. (scheepvaart) (historisch) achterste gedeelte van de verblijfsruimte van de kapitein en soms ook andere leidinggevenden op een schip
     Fluiten die meevoeren in de retourvloot moesten een grote achterkajuit hebben, om alle officieren te kunnen herbergen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Zeewaardige loodsboot in: De Telegraaf  , jrg. 102 nr. 33168 (24 september 1994), Dagblad De Telegraaf, Amsterdam, 85 (TA 21) kol. 8
  3.   Weblink bron Franse zeiljachten nieuw op Hiswa in: Leeuwarder Courant   (3 september 1994), Stichting Leeuwarder Courant 1947, Leeuwarden, p. 19 kol. 8
  4.   Weblink bron
    A.P.A. Du Cloux
    “Een droevige Pinksteren : verhaal van het vergaan van de Capelsche stoomboot "De Langstraat", op het Hollandsche Diep, op Pinksterdag 28 Mei 1860” (1939), J.P. v.d. Tol Jzn., Oud Beijerland, p. 5
  5.   Weblink bron
    Bart Funnekotter
    “Hoe de fluit verdween” (30 maart 2007) op nrc.nl