• ach·ter·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord achterhuis achterhuizen
verkleinwoord achterhuisje achterhuisjes

het achterhuiso

  1. (bouwkunde) een bouwsel dat achter een huis wordt gebouwd en daar ook mee in verbinding staat
    • Het achterhuis werd afgebroken. 
    • Anne Frank was ondergedoken in het achterhuis. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]