Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·buur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterbuur achterburen
verkleinwoord achterbuurtje achterbuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de achterbuurm

  1. persoon die in een huis woont waarvan het perceel grenst aan de achterzijde van het eigen perceel
     Een Duitse boerenfamilie die - gescheiden door enkele akkers en een houtwal - de achterbuur vormt voor de inrichting, had bezwaar aangetekend tegen het uitbreidingsplan.[1]
     Venema voelt zich als Asterix - met Romeinse kampementen voor, achter en naast zich - zei hij tegen de bestuursrechter. Aan dit stukje Hengelosestraat heeft hij het Leger des Heils als overbuur, Tactus Verslavingszorg als achterbuur en - als de gemeente haar zin krijgt - Tactus ook nog eens als naaste buur. Een stukje verderop in de Raiffeisenstraat zit ook nog de dagbehandeling van Mediant Geestelijke Gezondheidszorg.[2]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Trajectum en Rentray mogen uitbreiden van RvS” (26-09-2012), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Gerben Kuitert
    “Notaris uit Enschede is overlast beu en wil geen 22 verslaafden als buurman” (20-01-2018), Tubantia