Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·buur·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterbuurvrouw achterbuurvrouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de achterbuurvrouwv

  1. vrouw die in een huis woont waarvan het perceel grenst aan de achterzijde van het eigen perceel
     Uit het politieonderzoek bleek bovendien dat Van der K. in zijn woning een beveiligingscamera had staan. Die was niet gericht op zijn bezittingen, maar op het slaapkamerraam van een achterbuurvrouw.[1]
     Een achterbuurvrouw werd wakker van geschreeuw. "Toen ik buiten kwam zag ik de ouders op het dak van de serre staan. Mijn man heeft een ladder gepakt en ze eraf gehaald."[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Wim Kopinga
    “Drie jaar cel geëist tegen VVD-kandidaat voor hacken naaktfoto's BN'ers” (03-12-2019), NOS
  2.   Weblink bron “Gezin naar ziekenhuis na woningbrand in Schijndel” (14-10-2020), NOS