• ach·ter·buur·man
enkelvoud meervoud
naamwoord achterbuurman achterbuurmannen
achterbuurlieden
achterbuurlui
verkleinwoord

de achterbuurmanm

  1. de buur die met de achtertuin aan de eigen tuin grenst
     `Dat is een vrijbiljet voor een gedelegeerdenwagon,'zei de achterbuurman van Antonina Aleksandrovna, die over haar schouder het stempel op de pas had ontcijferd.[1]
     De gebeurtenis heeft volgens Jeuring, achterbuurman van het getroffen gezin, een gigantische impact gehad in de buurt. "Dat blijkt al uit de hoeveelheid bloemen bij het huis. Met Oud en Nieuw was het ook veel rustiger dan andere jaren, mensen bleven binnen."[2]
  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  2.   Weblink bron
    Randy Beaumont
    “Inzamelingsactie fatale brand Emmen: 'Lijkt wel alsof hele land meeleeft'” (03-01-2018), NOS