• ac·ci·den·teel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen accidenteel accidenteler accidenteelst
verbogen accidentele accidentelere accidenteelste
partitief accidenteels accidentelers -

accidenteel [2]

  1. bij tijd en wijlen, bij toeval, bijkomstig
  2. (medisch) als gevolg van een ongeluk
  3. (muziek) ~e verhoging of verlaging een verhoging of verlaging die niet onderdeel van de toonsoort is maar slechts op een bepaalde plaats in de muziek voorkomt
71 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]