absolvovati
- IPA: /apsɔlvɔvacɪ/
- ab·sol·vo·va·ti
absolvovati perfectief
- (verouderd) volbrengen, doen, uitvoeren
- (verouderd) slagen; een studie met positief resultaat afronden
- (verouderd) ontheffen van verantwoordelijkheden
- (verouderd)(religie) vergeven; vergiffenis geven
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
eerste persoon | absolvuji (absolvuju) | absolvujeme | |
tweede persoon | informeel | absolvuješ | absolvujete |
formeel | absolvujete | ||
derde persoon | absolvuje | absolvují (absolvujou) |