• aan·stra·len

aanstralen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstralen
straalde aan
aangestraald
zwak -d volledig
  1. iets met licht of andere elektromagnetische straling belichten of bestralen
     Ook café-eigenaren die hun etablissement beschikbaar stellen voor zendactiviteiten of het aanstralen van een zendmast, moeten dokken. Er wordt tevens gesproken over vervolging van sponsoren. Piraten houden hun hart vast voor de keiharde actie. Een woordvoerder van Radio Combinatie Twente verwacht dat 60% van de piratenstations er nu de brui aan geeft.[2]
     Ook wordt met eigenaren van gebouwen gesproken over terugdringen van de lichthinder die door hun complexen wordt veroorzaakt. Het gaat onder meer om verlichting bij paardenbakken, open stallen, aanstralen van gebouwen en reclameverlichting.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Loes Schutte
    “Geheime zenders moeten dokken” (06-12-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron “In de aanval tegen lichthinder” (29-10-2012), Tubantia