aanspreking
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanspreking (hulp, bestand)
- IPA: / ˈansprekɪŋ / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·spre·king
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanspreken met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanspreking | aansprekingen |
verkleinwoord | aansprekinkje | aansprekinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanspreking v
- het aanspreken
- titel waarmee men iemand aanspreekt
- Monseigneur is de aanspreking van een kardinaal.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord aanspreking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.