aanrecht
- aan·recht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanrecht | aanrechten |
verkleinwoord | aanrechtje | aanrechtjes |
- (huishouden) vaste tafel met kastjes langs keukenwand voorzien van een waterbestendig aanrechtblad
1. vaste tafel met kastjes langs keukenwand
vervoeging van |
---|
aanrechten |
aanrecht
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrechten
- ... dat ik aanrecht.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrechten
- ... dat jij aanrecht.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrechten
- ... dat hij aanrecht.
- Het woord aanrecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanrecht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aanrecht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aanrecht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
aanrecht
- aanrecht; vaste tafel met kastjes langs keukenwand voor zien van een waterbestendig aanrechtblad
aanrecht
- aanrecht; vaste tafel met kastjes langs keukenwand voor zien van een waterbestendig aanrechtblad