• aan·lij·men

aanlijmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanlijmen
lijmde aan
aangelijmd
zwak -d volledig
  1. door plaksel iets ergens aan vastmaken
  2. aan één kant van een stapel papier lijm aanbrengen bij het maken van een boek
69 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]