• vast·lij·men

vastlijmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastlijmen
lijmde vast
vastgelijmd
zwak -d volledig
  1. iets met lijm aan iets anders bevestigen
    • Natuurlijk, als mens moeten we niet proberen God te zijn. Alles in de natuur kent zijn plek en functie en het geheel vormt een perfectie harmonie. Dat we bijvoorbeeld niet van regen houden, betekent niet dat we enorme glaskoepels over Amsterdam moeten bouwen. Dat we het vervelend vinden dat bomen hun bladeren in de herfst verliezen, betekent niet dat we ze dan maar moeten vastlijmen. Sommige dingen aan de natuur vinden we misschien niet zo leuk, maar ja, de natuur vindt ons ook niet altijd even leuk.[2] 
    • Eigenaren van Volkswagens kunnen deze maand hun kentekenplaten gratis laten vastlijmen bij de dealer om het criminelen moeilijk te maken die te stelen. Dat maakte VW-importeur Pon vandaag bekend.[3] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]