vastlijmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vastlijmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vastlijmen | vast te lijmen | ||||||
toekomend | zullen vastlijmen vast zullen lijmen |
te zullen vastlijmen vast te zullen lijmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vastgelijmd | te hebben vastgelijmd | ||||||
toekomend | vastgelijmd zullen hebben | vastgelijmd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vastlijmend | vastgelijmd | ev. lijm vast |
mv. verouderd lijmt vast |
lijme vast (bijzin) vastlijme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lijm vast | lijmt vast | lijmt vast | lijmt vast | lijmt vast | lijmen vast | lijmen vast | lijmen vast | |
verleden (o.v.t.) | lijmde vast | lijmde vast | lijmde vast | lijmde vast | lijmde vast | lijmden vast | lijmden vast | lijmden vast | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vastlijmen | zult/zal vastlijmen | zult/zal vastlijmen | zult vastlijmen | zal vastlijmen | zullen vastlijmen | zullen vastlijmen | zullen vastlijmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vastlijmen | zou vastlijmen | zou(dt) vastlijmen | zoudt vastlijmen | zou vastlijmen | zouden vastlijmen | zouden vastlijmen | zouden vastlijmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vastlijm | vastlijmt | vastlijmt | vastlijmt | vastlijmt | vastlijmen | vastlijmen | vastlijmen | |
verleden (o.v.t.) | vastlijmde | vastlijmde | vastlijmde | vastlijmde | vastlijmde | vastlijmden | vastlijmden | vastlijmden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vastlijmen vast zal lijmen |
zult/zal vastlijmen vast zult/zal lijmen |
zult/zal vastlijmen vast zult/zal lijmen |
zult vastlijmen vast zult lijmen |
zal vastlijmen vast zal lijmen |
zullen vastlijmen vast zullen lijmen |
zullen vastlijmen vast zullen lijmen |
zullen vastlijmen vast zullen lijmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vastlijmen vast zou lijmen |
zou vastlijmen vast zou lijmen |
zou(dt) vastlijmen vast zou(dt) lijmen |
zoudt vastlijmen vast zoudt lijmen |
zou vastlijmen vast zou lijmen |
zouden vastlijmen vast zouden lijmen |
zouden vastlijmen vast zouden lijmen |
zouden vastlijmen vast zouden lijmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vastgelijmd | hebt vastgelijmd | hebt/heeft vastgelijmd | hebt vastgelijmd | heeft vastgelijmd | hebben vastgelijmd | hebben vastgelijmd | hebben vastgelijmd | |
verleden (v.v.t.) | had vastgelijmd | had vastgelijmd | had vastgelijmd | hadt vastgelijmd | had vastgelijmd | hadden vastgelijmd | hadden vastgelijmd | hadden vastgelijmd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal vastgelijmd hebben | zal/zult vastgelijmd hebben | zult/zal vastgelijmd hebben | zult vastgelijmd hebben | zal vastgelijmd hebben | zullen vastgelijmd hebben | zullen vastgelijmd hebben | zullen vastgelijmd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vastgelijmd hebben | zou vastgelijmd hebben | zou/zoudt vastgelijmd hebben | zoudt vastgelijmd hebben | zou vastgelijmd hebben | zouden vastgelijmd hebben | zouden vastgelijmd hebben | zouden vastgelijmd hebben |