• aan·een·ge·slo·ten
vervoeging van: aaneensluiten…
verbogen vorm: aaneengeslotene

aaneengesloten

  1. voltooid deelwoord van aaneensluiten
stellend
onverbogen aaneengesloten
verbogen
partitief aaneengeslotens
  1. zonder tussenruimte
    • Wij hadden drie aaneengesloten weken vakantie. 
     De camper en de bestuurderscabine vormen een aaneengesloten geheel en dat moet dus letterlijk van voor tot achter (op een onderstel) nieuw worden geconstrueerd.[1]
  1. zonder stoppen; zonder pauze
     Ze kon zich niet herinneren ooit zo lang aaneengesloten te hebben gesproken.[2]


  1.   Weblink bron “Op zoek naar de ideale camper? Uit deze soorten kun je kiezen” (11-05-2021), Tubantia
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2