• aal·vork
enkelvoud meervoud
naamwoord aalvork aalvorken
verkleinwoord aalvorkje aalvorkjes

de aalvorkv / m

  1. (visserij) ijzeren vork met 3, 5 of 7 van weerhaken voorziene, dicht bij elkander geplaatste, tanden aan een lange staak waarmee men net als een harpoen in het water steekt in de hoop een aal te vangen
41 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[2]