aalvork
- aal·vork
- samenstelling van aal en vork [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aalvork | aalvorken |
verkleinwoord | aalvorkje | aalvorkjes |
- (visserij) ijzeren vork met 3, 5 of 7 van weerhaken voorziene, dicht bij elkander geplaatste, tanden aan een lange staak waarmee men net als een harpoen in het water steekt in de hoop een aal te vangen
- Het woord 'aalvork' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aalvork" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be