Zwitser
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: Zwitser (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzwɪtsər / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈzʋɪtsər/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈzβ̞ɪtsər/
- (Limburg): /ˈzwɪtsər/
Woordafbreking
- Zwit·ser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Zwitser | Zwitsers |
verkleinwoord | Zwitsertje | Zwitsertjes |
Zelfstandig naamwoord
Zwitser m
- (demoniem) een inwoner van Zwitserland, of iemand afkomstig uit Zwitserland
- ▸ Toevallig had ik aan het zwembad een gesprek gevoerd met een Zwitser, Wale, die met zijn gezin in een camper een rondreis maakte.[1]
Verwante begrippen
Demoniemen bij Zwitserland in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
inwoner: Zwitser • inwoonster: Zwitserse • bijvoeglijk: Zwitsers |
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Geen geld, geen Zwitsers
er is altijd wel geld nodig om iets gedaan te krijgen
Vertalingen
1. een inwoner van Zwitserland, of iemand afkomstig uit Zwitserland
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord Zwitser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),