• Zuid-Al·taïsch, Zuid-Al·ta·isch
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Zuid-Altaïsch - -
verkleinwoord - - -

het Zuid-Altaïscho

  1. geen meervoud (taal) taal uit de Noord-Turkse talen die gesproken wordt door 20.000 personen in het Gorno-Altai-Ao-gebergte op de grens van Mongolië en China
    • Spreekt u een beetje Zuid-Altaïsch?