• Zim·bel
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord cymbalum, dat van het Griekse zelfstandige naamwoord "kymbalon" komt
enkelvoud meervoud
nominatief die Zimbel die Zimbeln
genitief der Zimbel der Zimbeln
datief der Zimbel den Zimbeln
accusatief die Zimbel die Zimbeln

Zimbel, v

  1. (muziekinstrument) bekken, cimbaal