Nederlands

 
cimbaal
Uitspraak
Woordafbreking
  • cim·baal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cimbaal cimbalen
verkleinwoord cimbaaltje cimbaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de cimbaalv / m [3]

  1. (muziekinstrument) een metalen slagwerkinstrument bestaande uit een ronde, iets gekromde metalen schijf die, afhankelijk van het gebruik, in het midden opgehangen is in een standaard of met een koord of riem wordt vastgehouden
    • In de jaren vijftig begon Kakehashi als reparateur van elektronische orgels. Zijn kennis van het binnenwerk van Hammondorgels stelde hem in staat een losstaande drumcomputer te ontwikkelen waarmee trommels, cimbalen en andere percussie-elementen geprogrammeerd konden worden. In 1967 vond hij de Rhythm Ace-computer uit, die in meer dan honderd steeds beter programmeerbare versies op de markt kwam. In 1970 stichtte hij het bedrijf Roland dat behalve door synthesizers, samplers, sequencers en workstations bovenal bekend werd door de gebruiksvriendelijke drummachine TR-808.[4] 
    • Ook een goede vondst: de percussionist die de muziek voorzag van hoorspelachtige geluidseffecten en zijn slagwerk bij het onweer in de tweede akte zo virtuoos liet donderen dat zijn cimbaal als een hoosbui op het podium kletterde.[5]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen