• Se·ba·ot
  • vertalinɡ van Hebreeuws צבאות (tsevaot) "leger, heerscharen" zoals dat op meerdere plaatsen in de Bijbel wordt gebruikt, vaak gekoppeld aan de naam van God; soms wordt deze term ook betrokken op het leger van de joden[1][2][3]

Sebaot mv

  1. (religie) (Heer der) hemelse machten, (Heer der) heerscharen benaming van God als hoogste bestrijder van het kwaad, op meerdere plaatsen in de Bijbel (1 Sam. 1:3 +, 2 Sam. 5:10 +, 1 Kon. 18:15 +, 2 Kon. 3:14, Js. 1:9 +, Jr. 2:19 +, Hos. 12:6, Am. 3:13 +, Mi. 4:4, Nah. 2:14 +, Hab. 2:13, Sef. 2:9 +, Hag. 1:2 +, Zach. 1:3 +, Mal. 1:4 +, Ps. 24:10 +, 1 Kron. 11:9 +)