• Schtimm
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schtimm die Schtimm Schtimme die Schtimme
datief re Schtimm der Schtimm Schtimme de Schtimme
accusatief en Schtimm die Schtimm Schtimme die Schtimme

Schtimm, v

  1. (biologie) stem
  2. (communicatie) stem
  3. (politiek) stem, een wilsuiting bij een beslissing
  4. (muziek) in verband met muziek of muziekinstrumenten