Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: lewe
  • Le·we
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Lewe es Lewe - - - - - -
datief me Lewe em Lewe - - - - - -
accusatief en Lewe es Lewe - - - - - -

Lewe, o geen meervoud)

  1. (het) leven
    «Ich hab mei ganzes Lewe Inschtrumente gschpielt un hab gsunge.»
    Ik heb mijn hele leven instrumenten gespeeld en heb gezongen.
  2. levensonderhoud
  3. drukte
  4. gevoelige huid van een finger- of teennagel of van een hoef van een paard
  • sei Lewe net
nooit