Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: lego


Nederlands

 
2. Een verzameling blokjes van LEGO.
Uitspraak
Woordafbreking
  • LE·GO
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord LEGO -
verkleinwoord - -

Eigennaam

LEGO

  1. (speelgoed) kleine, gekleurde, plastic blokjes, die aan elkaar verbonden kunnen worden om te bouwen
  2. (bedrijf) fabrikant van bepaald constructiespeelgoed
     Ook na de coronapandemie heeft speelgoedmaker LEGO weer voor miljarden euro's aan blokjes weten te verkopen.[1]
Schrijfwijzen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “LEGO bouwt na pandemie miljardenwinst op met succesvolle Harry Potter-sets” (7 maart 2023) op nu.nl