Kamerlid
- Ka·mer·lid
- samenstelling van kamer en lid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Kamerlid | Kamerleden |
verkleinwoord | - | - |
het Kamerlid o
- iemand die een zetel in een der kamers van de volksvertegenwoordiging bekleedt
- Na dit schandaal traden een aantal ervaren Kamerleden af.
- Kamerlid Wybren van Haga van de VVD wist eind november de aandacht van bijna de gehele media op zich te vestigen met een voorstel geld vrij te maken voor geboortebeperking in Afrika, omdat dat ‘meer rendement oplevert dan investeren in honger of onderwijs’. [1]
- D66-Kamerlid, Eerste Kamerlid, GroenLinks-Kamerlid, LPF-Kamerlid, PvdA-Kamerlid, SP-Kamerlid, Tweede Kamerlid, VVD-Kamerlid, collega-Kamerlid, ex-Kamerlid, kandidaat-Kamerlid, mede-Kamerlid, oud-Kamerlid, SGP-Kamerlid, CU-Kamerlid, PVV-Kamerlid, FvD-Kamerlid
1. iemand die een zetel in een der kamers van de volksvertegenwoordiging bekleedt
- Het woord Kamerlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kamerlid" (met kleine letter) herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Volkskrant Hidde Boersma18 januari 2019 Bevolkingsgroei maakt een welvarend en groen Afrika mogelijk
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be