• Ka·mer·lid
enkelvoud meervoud
naamwoord Kamerlid Kamerleden
verkleinwoord - -

het Kamerlido

  1. iemand die een zetel in een der kamers van de volksvertegenwoordiging bekleedt
    • Na dit schandaal traden een aantal ervaren Kamerleden af. 
    • Kamerlid Wybren van Haga van de VVD wist eind november de aandacht van bijna de gehele media op zich te vestigen met een voorstel geld vrij te maken voor geboortebeperking in Afrika, omdat dat ‘meer rendement oplevert dan investeren in honger of onderwijs’. [1] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Volkskrant Hidde Boersma18 januari 2019 Bevolkingsgroei maakt een welvarend en groen Afrika mogelijk
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be