• In·ca
enkelvoud meervoud
naamwoord Inca Inca's
verkleinwoord - -

de Incam

  1. heerser over een inheems volk met een hoogstaande cultuur dat vanaf de dertiende eeuw tot de Spaanse overheersing (in 1533) leefde in een gebied rondom hun hoofdstad Cuzco in het huidige Peru
     De heersende Inca (koning) ging na een eclips dagenlang vasten en trok zich dan terug uit het openbare leven.[3]
     Iedere Inca liet namelijk voor zichzelf een paleis bouwen dat na zijn overlijden automatisch zijn laatste rustplaats annex tempel werd.[4]
  2. iemand die behoort tot een inheems volk met een hoogstaande cultuur dat vanaf de dertiende eeuw tot de Spaanse overheersing (in 1533) leefde in een gebied rondom hun hoofdstad Cuzco in het huidige Peru
     Niet iedere Inca mocht op de cocaplanten kauwen. Alleen de leiders van het volk en de mensen die zwaar werk moesten doen mochten de cocaplant kauwen.[5]
     Op zijn tweeëntwintigste jaar vertrok de Inca naar Spanje, waar hij de rest van zijn leven zou blijven.[6]
  • [2] inca (officiële spelling vanaf 1996 tot 2006)
  • Het is gebruikelijk het woord in beide betekenissen met een hoofdletter te schrijven.[7] Vanuit de systematiek van de officiële spelling is goed te verdedigen om het woord in betekenis 1. "heerser" met een kleine letter te schrijven (inca), net als farao, kalief, kan sultan of tsaar.
  • In betekenis 2. is het meervoud "Inca's" veel gangbaarder dan het enkelvoud.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Inca op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Dirk Vlasblom & Dorine Schenk
    “Zeven vragen over de zonsverduistering” (21 augustus 2017) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron Heel Peru is één archeologisch park (22 februari 1992) in: Leidsch Dagblad  , nr. 39783, p. 45 kol. 5
  5.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Frank Esser
    “Drugs-Roken-Lachgas”, p. 7 op training4kidz.nl
  6.   Weblink bron
    Robert Lemm
    De wereld van Garcilago de la Vega, ‘de Inca’ (1539-1616), G.A. van Oorschot, Amsterdam in: De Tweede Ronde., jrg. 16 nr. 1 (lente 1995), p. 109 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  7. Boon, Ton den & Rudi Hendrickx
    (red.), Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 15e druk, 3 delen, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers, 2015; ISBN 9789460772221