• Hin·kel·dreck
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Hinkeldreck der Hinkeldreck - - - - - -
datief me Hinkeldreck em Hinkeldreck - - - - - -
accusatief en Hinkeldreck der Hinkeldreck - - - - - -

Hinkeldreck, m (zonder meervoud)

  1. (veeteelt) kippenmest, uitwerpselen van kippen
  2. (figuurlijk) een onbeduidende zaak, een tikkeltje