• Heck·sel·fu·der
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Heckselfuder es Heckselfuder - - - - - -
datief me Heckselfuder em Heckselfuder - - - - - -
accusatief en Heckselfuder es Heckselfuder - - - - - -

Heckselfuder, o, geen meervoud

  1. voer gemaakt van gehakseld of gesneden stro