Grapenbraten
- Gra·pen·bra·ten
- Afkomstig van de Middelnederduitse woorden grapenbrade zn en gropenbrade zn
- [1]: Samenstelling van Grapen zn "driebenig kookpot" en Braten zn "gebraad"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | das Grapenbraten | die Grapenbraten |
genitief | des Grapenbratens | der Grapenbraten |
datief | dem Grapenbraten | den Grapenbraten |
accusatief | das Grapenbraten | die Grapenbraten |
Grapenbraten' , o
- (historisch), (metallurgie) een stuk rundvlees gestoofd in een driebenige kookpot (Duits: Grapen)
- «Grapenbraten, ein Schmorbraten aus dem Grapen, war ein volkstümliches, ländliches Festgericht für den Sonntag oder auch für die Fleischtage in der Woche, Dienstag und Donnerstag.[1]»
- Grapenbraten, een stoofvlees gemaakt in een "Grapen", was een populair, landelijk festivalgerecht voor zondag of voor de vleesdagen doordeweeks, dinsdag en donderdag.
- «Grapenbraten, ein Schmorbraten aus dem Grapen, war ein volkstümliches, ländliches Festgericht für den Sonntag oder auch für die Fleischtage in der Woche, Dienstag und Donnerstag.[1]»
- ↑ GRAPENBRATEN, m., Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm, digitalisierte Fassung im Wörterbuchnetz des Trier Center for Digital Humanities, Version 01/21, abgerufen am 26.03.2021