gebraad
- ge·braad
- Naamwoord van handeling van braden met het voorvoegsel ge- [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebraad | - |
verkleinwoord | - | - |
- kalfsgebraad, lamsgebraad, ossengebraad, reegebraad, rundergebraad, uitgebraad, varkensgebraad, wildgebraad
- Het woord gebraad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gebraad" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |