• Gno·che·gaul
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Gnochegaul der Gnochegaul Gnochegeil die Gnochegeil
datief me Gnochegaul em Gnochegaul Gnochegeil de Gnochegeil
accusatief en Gnochegaul der Gnochegaul Gnochegeil die Gnochegeil

Gnochegaul, m

  1. (zoötomie) een skelet van een paard
  2. (dierkunde) een versleten paard