• Flamm·kuche
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Flammkuche der Flammkuche Flammkuche die Flammkuche
datief me Flammkuche em Flammkuche Flammkuche de Flammkuche
accusatief en Flammkuche der Flammkuche Flammkuche die Flammkuche

Flammkuche, m

  1. (kookkunst), (voeding) tarte flambée, vlamkoek