Amerikaner
- Geluid: Amerikaner (hulp, bestand)
- IPA: / ameriˈkaːnɐ /
- Ame·ri·ka·ner
Naar frequentie | 1409 |
---|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Amerikaner | die Amerikaner |
genitief | des Amerikaners | der Amerikaner |
datief | dem Amerikaner | den Amerikanern |
accusatief | den Amerikaner | die Amerikaner |
Amerikaner, m
- (demoniem) Amerikaan (mannelijke woordvorm)
- (voeding) een soort eierkoek bedekt met een suiker- en/of cacaoglazuur
-
[1]: Zwei Amerikaner: Richard M. Nixon und Elvis Presley
Twee Amerikanen: Richard M. Nicon und Elvis Presley -
[2]: Mehrere Amerikaner
Meeredeer eierkoeken bedekt met suiker- en cacaoglazuur
- [1]: Amerikanerin zn , v (vrouwelijke woordvorm)
- [2]: Amerikaner mit Zuckerguss
- [1]: US-Amerikaner zn
- [1]: Nordamerika zn
- [1]: USA zn
- [1]: Vereinigte Staaten zn
- [1]: Vereinigte Staaten von Amerika zn
- [2]: Gebäck zn
- [2]: Gebäckstück zn
Demoniemen bij Amerika in het Duits | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
inwoner: Amerikaner • inwoonster: Amerikanerin • bijvoeglijk: amerikanisch |