• 1. ·klas·sing
Naar frequentie 75674
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   1. klassing     1. klassingen     1. klassinger     1. klassingene  
genitief   1. klassings     1. klassingens     1. klassingers     1. klassingenes  

1. klassing, m

  1. (onderwijs) eersteklasser, een leerling in de eerste klas
    «Norske skoleklasser skal ha maksimalt 30 elever. En førsteklasse ikke mer enn 28. En 1. klassing i Norge har normalt 18 timer i uka.»
    Noorse schoolklassen mogen maximaal 30 leerlingen hebben. Een eerste klas niet meer dan 28. Een eersteklasser in Noorwegen heeft meestal 18 uur per week.


  • 1. ·klas·sing
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   1. klassing     1. klassingen     1. klassingar     1. klassingane  

1. klassing, m

  1. (onderwijs) eersteklasser, een leerling in de eerste klas
    «Dette året er det 6 elevar ved skulen, av desse ein 1. klassing. 6 elevar er grensa for at ein skule kan haldast i gang utan at det vert gjeve dispensasjon.»
    Dit jaar zijn er 6 leerlingen op de school, waarvan één eersteklasser. 6 leerlingen is de grens om een ​​school draaiende te houden zonder ontheffing.