écœurer
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
écœurer |
écœurais |
écœuré |
eerste groep | volledig |
Werkwoord
écœurer overgankelijk
- walgen, misselijk maken
- (figuurlijk) tegenstaan, tegen de borst stuiten
- (figuurlijk) (spreektaal) (Canada) pesten, plagen
s'écœurer wederkerend
- (figuurlijk) (Canada) zich vervelen, verveeld raken
- (figuurlijk) (Canada) met elkaar ruziemaken, ruziën