Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweet·hok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zweethok zweethokken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zweethoko

  1. sauna
     Een bezoek aan een sauna in Jicin in het noordoosten van Tsjechië is twee vrouwen fataal geworden. Een 65-jarige vrouw en haar twintig jaar jongere dochter kwamen gisteravond om het leven omdat ze het zweethok niet meer konden verlaten.[2]
     1,8 Miljoen Nederlanders bezochten vorig jaar een sauna. Dat is 42% meer dan in 2010. Zo'n 83% van de Nederlandse saunagangers gaat naar de reguliere dagen waarbij je naakt in een zweethokje zit. Maar onder jongeren zijn de badkledingdagen populair.[3]
  2. warme ruimte waarin men producten zoals cacaobonen gist

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    MEREL SCHUT
    “Hoe groter, hoe bloter?” (29 jun. 2017), De Telegraaf