Een sauna.
  • sau·na
  • Leenwoord uit het Fins, in de betekenis van ‘stoombad’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
  • Afkomstig uit het Fins.
enkelvoud meervoud
naamwoord sauna sauna's
verkleinwoord saunaatje saunaatjes

de saunam

  1. een ruimte waarvan de temperatuur verhoogd wordt, zodat het lichaam begint te zweten (een zweetbad)
    • Zorg ervoor genoeg water te drinken als je een sauna neemt. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]