zwartrijder
- Geluid: zwartrijder (hulp, bestand)
- zwart·rij·der
- Naamwoord van handeling van zwartrijden met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwartrijder | zwartrijders |
verkleinwoord | zwartrijdertje | zwartrijdertjes |
de zwartrijder m
- iemand die zwartrijdt, iemand die van het openbaar vervoer gebruikmaakt zonder te betalen
- iemand die nalaat wegenbelasting te betalen
- Bij een grootscheepse controle werd de zwartrijder aangehouden.
1. iemand die van het openbaar vervoer gebruikmaakt zonder te betalen
2. iemand die nalaat wegenbelasting te betalen
- Het woord zwartrijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwartrijder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jessica Merkens“Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026360930
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be