zwarthandelaar
- zwart·han·de·laar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwarthandelaar | zwarthandelaren zwarthandelaars |
verkleinwoord |
de zwarthandelaar m
- iemand die door illegale handel enorme winsten maakt; handelaar die misbruik maakt van een situatie
- ▸ Allerlaatste kans: post op 1 of 3 juni voor de Ziggo Dome in de hoop op een zwarthandelaar die nog een redelijke prijs hanteert.[3]
- ▸ Maar wie geld inwisselde moest de herkomst van het geld aantonen. Zwart geld werd niet aangemeld waardoor de beruchte zwarthandelaren uit de oorlog in één klap hun winsten kwijt waren.[4]
- Het woord zwarthandelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ zwarthandelaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Suzanne Borgdorff“Tips en trucs: zo vergroot je kansen op kaartje voor Adele” (02-12-2015), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Lieftinck gaf in 1945 al voorbeeld met zijn ’tientje’” (04 mei 2019), De Telegraaf