• zwa·nen·zang
  • In de betekenis van ‘het laatste lied van een dichter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1630 [1]
  • samenstelling van  zwaan  en  zang  met het invoegsel -en-  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwanenzang zwanenzangen
verkleinwoord

de zwanenzangm

  1. laatste daad, laatste beweging
    • Voordat het meisje overleed, zag zijn vader nog een zwanenzang bij haar. 
     Ze hadden onder leiding van Adam Riess en Saul Perlmutter de dood van sterren onderzocht door licht te bestuderen van verafgelegen sterren die met hun zwanenzang bezig waren - dat wil zeggen in supernova's veranderden.[3]
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]