Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zuur·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zuursel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zuursel o [1]

  1. middel dat nodig is bij de bereiding van kaas, yoghurt en boter bestaande uit melkzuurbacteriën
     ,,Zij maakt zelfs haar eigen zuursel en stremsel, net zoals kaasboeren dat vroeger ook deden. Ik ken geen Fransman meer die dat doet.’’[2]
     ,Deze kaas maken we hier in de fabriek met Nederlandse melk’’, zegt Martin Bonestroo, kaastechnoloog. Daarom is het een Nederlandse kaas. Het Italiaanse randje heeft de kaas te danken aan het zuursel wat de makers toevoegen. ,,Dat zuursel komt overeen met dat wat in Italiaanse kazen voorkomt en geeft het een notige, hartige smaak.’’[3]
     Een stremselgoedje en zuursel scheiden de melk in het vaste gedeelte - wrongel - en het vloeibare - wei.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marie-Louise Hoogendoorn
    “Voor kaasplank na kerstdiner hoef je niet naar Frankrijk” (19-12-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Marie-Louise Hoogendoorn
    “Wanneer geraspte kaas uit de supermarkt geen échte Parmiggiano Reggiano is” (28-02-2019), Tubantia
  4.   Weblink bron “Lekker blokje kaas van de boer” (2 oktober 2009), Het Parool
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be