zurückreisen

Niet te verwarren met: zurückreichen, zurückreißen, zurückweisen

Duits

Uitspraak

• Geluid:  zurückreisen    (hulp, bestand)
• IPA: / ʦuˈrʏkˌraizən /

Woordafbreking

• zu·rück·rei·sen

Woordherkomst en -opbouw

• Afleiding van het Duitse werkwoord reisen met het voorvoegsel zurück-

stamtijd
infinitief	verleden tijd	voltooid deelwoord
zurückreisen	reiste zurück	ist zurückgereist
zwak	volledig	met "sein"

Werkwoord

zurückreisen

1. onovergankelijk teruggaan, teruglopen, terugreizen, terugrijden

   «Herr Dr. Pinner, der vor zwei Monaten aus Constantinopel über Warschau hierher (St. Petersburg) kam, wird in einigen Tagen nach Berlin zurückreisen. »

   Dr. Pinner, die twee maanden geleden van Constantinopel via Warschau naar hier (Sint-Petersburg) kwam, zal teruggaan in een paar dagen naar Berlijn.

Synoniemen

heimreisen umkehren wiederkommen

zurückfliegen zurückgehen zurückkehren

zurückkommen zurücklaufen

Antoniemen

• hinreisen

Hyperoniemen

• reisen

Afgeleide begrippen

• Rückreise

Verwante begrippen

• heimkehren
• zurückeilen